NAAM SCHILDERIJ
Het Straatje
AFMETINGEN
54,3 x 44 cm
SCHILDER
Johannes Vermeer
GEMAAKT IN
ca. 1658
BEZICHTIGEN
Het Rijksmuseum te Amsterdam
(Te zien in de Eregalerij)
Johannes Vermeer
Johannes Vermeer was een Nederlands kunstschilder in de Gouden Eeuw. Vermeer wordt geprezen als een van de grootste schilders uit de zeventiende eeuw.
Vermeer had een voorkeur voor tijdloze, ingetogen momenten. Hij blijft raadselachtig vanwege de onnavolgbare kleurstelling en het verbijsterende lichtgehalte. Vermeers schilderijen, meestal genrestukken en een paar historiestukken, allegorieën en stadsgezichten, onderscheiden zich door een subtiel kleurgebruik en een ideale compositie. Hij gebruikte soms dure pigmenten en had een grote voorkeur voor ultramarijn en loodtingeel.
Het overgeleverde oeuvre van Vermeer is bescheiden. Er worden 34-37 schilderijen aan hem toegeschreven. Tot de bekendste behoren Het melkmeisje, Gezicht op Delft en Meisje met de parel. Gedurende de negentiende eeuw, een tijd van toenemende belangstelling naar zijn werk, werden enkele schilderijen van andere kunstenaars ten onrechte aan hem toegeschreven.
Vermeer werd op 31 oktober 1632 in Delft gedoopt als 'Joannis'. Een geboortedatum is niet bekend. Zijn moeder heette Digna Baltens en zijn vader heette Reynier Jansz. Vanaf 1631 was Reynier Jansz zowel herbergier als kunsthandelaar. In het ouderlijk huis aan de Voldersgracht in Delft dreven Johannes Vermeers ouders de herberg De Vliegende Vos. In 1641 verhuisde Vermeer met zijn ouders en oudere zus Geertruy naar het huis Mechelen aan de Markt in Delft, op de hoek van de Oude Manhuissteeg, waar eveneens een herberg bestierd werd.
Bij wie Vermeer in de leer ging is onbekend. Hij is in zijn vroege werk beïnvloed door het werk van Utrechtse Caravaggisten. Omdat zijn vroegste werken groot opgezette historiestukken zijn – een genre dat in die tijd in veel hoger aanzien stond dan portretten en landschappen – lijkt het waarschijnlijk dat hij werd opgeleid door een schilder van dergelijk werk. Onder de mogelijke leermeesters bevindt zich Abraham Bloemaert, die in Utrecht werkte, en die verre familie was van zijn latere schoonmoeder. Men vermoedt dat Vermeers kleurenpalet invloed ondergaan heeft van Hendrick ter Brugghen.
Op 20 april 1653 trouwde Vermeer in Schipluiden met Catharina Bolnes. Vermeer was waarschijnlijk calvinistisch opgevoed, hoewel de familie geen lidmaat van de gereformeerde, publieke kerk van de Republiek was. Om met Catharina te kunnen trouwen ging Vermeer over tot het rooms-katholieke geloof.
In december 1653 werd Vermeer lid van het Sint Lucasgilde, waarvan hij viermaal hoofdman zou worden (1662/1663 en 1670/1671). Net als zijn vader en veel collega's handelde Vermeer in schilderijen, maar hij beschouwde zichzelf vooral als schilder. Vermeer trok rond 1660 in bij zijn schoonmoeder aan de Oude Langendijk, die een pand bewoonde met elf kamers naast een katholieke schuilkerk. Daar werkte Vermeer in zijn atelier op de eerste verdieping. Toen de Franse kunstverzamelaar en diplomaat Balthasar de Monconys op 3 augustus 1663 het atelier van Vermeer bezocht, had de schilder geen enkel voltooid schilderij in huis. De Fransman werd naar een Delftse bakker gestuurd die een Vermeer in zijn bezit had. De prijs die de bakker ervoor betaald had – "600 livres" – vond De Monconys absurd hoog. Deze bakker is waarschijnlijk dezelfde als de meester-bakker Hendrick van Buyten (1632-1701), die na Vermeers dood als onderpand voor een nog openstaande schuld van ruim 600 gulden aan geleverd brood twee schilderijen van Vermeers weduwe accepteerde.
In tijden van crisis steunde Maria Thins haar dochter en schoonzoon, maar Vermeer klopte ook aan bij de Delftse verzamelaar Pieter Claesz van Ruijven, die hem 200 gulden leende in 1657. Het is ook mogelijk dat Van Ruijven het werk van Vermeer opkocht en zijn mecenas is geweest. In 1664 werd Vermeer lid van de schutterij, maar onduidelijk is welke functie hij daar kreeg. Hij zal geen officiersfunctie hebben bekleed, omdat deze voor katholieken verboden was.
In het Rampjaar (1672) stortte ook de kunstmarkt in; scholen en winkels waren gesloten vanwege de Hollandse oorlog. Maria Thins, die huizen en landerijen bezat bij Schoonhoven, had eveneens minder inkomsten, omdat dit gebied als onderdeel van de Hollandse Waterlinie onder water was gezet. Vermeer, die voor zijn inkomsten afhankelijk was van de verkoop van schilderijen, verkocht in deze periode weinig. Hij verviel in somberheid en in december 1675 stortte Vermeer in. Het is niet duidelijk wat er precies aan de hand was, maar hij overleed anderhalve dag later. Hij werd op 16 december begraven in de Oude Kerk. Zijn kist werd gedragen door veertien dragers en begeleid door "één poos klokgelui", een uitvaart die duidt op weelde, maar die mogelijk betaald werd door zijn schoonmoeder, Maria Thins. Vermeer liet elf kinderen na, van wie er nog tien minderjarig waren. Zijn oudste zoon, Johannes jr., zou priester worden. Het echtpaar kreeg in totaal vijftien kinderen, van wie er vier jong stierven. Niet alleen de jongste, Ignatius, droeg een uitgesproken katholieke naam, ook de dochters Elizabeth en Maria. De lijst van bezittingen die na zijn dood werd opgesteld, maakt melding van schilderijen, stoelen, wiegen en bedden, verspreid over het hele huis. Twee jaar na zijn begrafenis in de Oude Kerk verklaarde de weduwe dat zijn dood haars inziens te maken had met de malaise in de verkoop.
"… Dientengevolge en ook vanwege de belasting van zijn kinderen, terwijl hij van zichzelf geheel niet over middelen beschikte, raakte hij zozeer in razernij en verval, dat hij in één of anderhalve dag van een gezonde toestand overging in de dood."
Veel details uit het leven van Vermeer zijn voor het voetlicht gebracht door de Amerikaanse econoom John Michael Montias, die justitieboeken en notariële akten ontcijferde.
Vermeer schilderde heel nauwgezet en kon daardoor maar twee of drie schilderijen per jaar produceren. Er worden 34 tot 37 schilderijen aan hem toegeschreven; over drie is geen consensus. Verder wordt verondersteld dat een deel van zijn werk verloren is gegaan. Geschat wordt dat hij tussen de veertig en vijftig schilderijen gemaakt heeft. Montias vermoedde dat hij voornamelijk in opdracht werkte, mogelijk voor de eerder genoemde Delftse verzamelaar Pieter van Ruijven, wiens schoonzoon Jacob Dissius bij zijn dood in 1695 maar liefst 21 Vermeers naliet.
Vermeer maakte vrijwel geen tekeningen of ontwerpen, had een snelle penseelvoering, werkte met effen kleuren in grote, dik opgebrachte vlakken. Hij was zorgvuldig bij het aanbrengen van lagen pigment en vernis, die zijn schilderijen de kenmerkende glans en frisheid geven.
Alle werken zijn vervaardigd in olieverf op doek, met uitzondering van Meisje met de rode hoed, dat op hout is geschilderd. Sinds de 20e eeuw worden er ongeveer 34 werken aan Vermeer toegeschreven. Hiervan zijn er 21 gesigneerd, maar mogelijk zijn niet alle handtekeningen authentiek. Van de vier dateringen is waarschijnlijk alleen die op De koppelaarster van eigen hand. Ook hedendaagse deskundigen, zoals A.K. Wheelock en A. Blankert, hanteren uiteenlopende chronologieën. Sint Praxedis is een omstreden werk en mogelijk een kopie van een schilderij van Felice Ficherelli.
Het werk van Vermeer is verspreid over zeven landen: Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk, Ierland en de Verenigde Staten. Opvallend genoeg is er geen Vermeer meer in Delft.
Vermeers werk wordt vanaf de twintigste eeuw zeer gewaardeerd. Zijn werk geeft een beeld van wat de stedelijke elite bezighield na het midden van de 17e eeuw. De tentoonstelling over zijn werk in het Metropolitan Museum of Art (2000) trok een recordaantal bezoekers.
Na Vermeers dood bleef zijn werk lang ondergewaardeerd. Door zijn beperkte oeuvre was hij zelfs vrijwel vergeten. Dit veranderde in 1866, toen de Franse criticus Théophile Thoré-Bürger (1807-1869) een monografie aan hem wijdde. Bürger was een radicale republikein en had felle kritiek op de Franse schilderkunst van zijn tijd. Hij vond dat men vaker eigentijdse onderwerpen moest afbeelden, niet uitsluitend mythologische en religieuze, die hij associeerde met onderdrukking door kerk en monarchie. Hij stelde het werk van Millet en Courbet op prijs, alsook dat van Vermeer, die veel burgerlijke en intieme taferelen afbeeldden.
Bürger presenteerde Vermeer als een onbekend en miskend genie en doopte hem "De Sfinx van Delft" ('sfinx' omdat er over Vermeers leven zo weinig bekend is). Onder zijn invloed ontstond er in de 19e eeuw een ware jacht op het werk van Vermeer, dat zich tot die tijd vrijwel geheel in Nederland had bevonden. Vooral buitenlandse politici en ondernemers wisten veel van de schaarse schilderijen te bemachtigen, reden waarom Victor de Stuers in 1873 zijn aanklacht Holland op zijn Smalst publiceerde. De aankoop van Het melkmeisje werd zelfs in de Tweede Kamer besproken.
Bron: Wikipedia
Maak jouw eigen website met JouwWeb